Een 50-jarige vrouw struikelde als gevolg van een schuin omhoog staande stoeptegel en brak haar beide polsen en haar linkerelleboog.

Letsel / klachten direct na ongeval

Het slachtoffer had in eerste instantie geen pijn en is naar huis gegaan. Eenmaal thuisgekomen heeft zij in verband met toch opkomende pijn in beide handen, de handen een half uur onder de kraan gekoeld. Omdat dit enorme verkoeling gaf, wat zij wel vreemd vond, heeft zij contact opgenomen met de huisartsenpost. De dienstdoende huisarts heeft uiteindelijk alleen aandacht besteed aan de linkerhand. Op de gemaakte röntgenfoto’s was volgens hem weinig te zien en de vrouw werd naar huis gestuurd.

Behandelingstraject / verloop herstel

De volgende dag werd zij door het ziekenhuis gebeld, dat er toch wat op de foto was te zien. Ze kreeg gips om de linkerhand. Aangezien zij aangaf dat ook de rechterhand nog steeds pijn deed is er ook een foto van de rechterhand gemaakt. Uiteindelijk werd ook gips om de rechterhand aangelegd. Klachten aan haar linker elleboog werden afgedaan als spierpijnklachten. Niet veel later vond er een CT-scan voor de handen plaats door een traumachirurg. Wederom werd geen actie voor de linker elleboog ondernomen. Voor beide handen kreeg zij ander gips. Betrokkene heeft eindelijk zes weken met gips om bij de handen gelopen. Drie weken na het ongeval heeft ze nog een keer haar huisarts bezocht in verband met de aanhoudende pijn in de linker elleboog. Uiteindelijk werd er een röntgenfoto gemaakt, hierop waren fracturen te zien. Er werd verband over het gips tot de bovenarm voor de enkele elleboog aangelegd. Ze heeft vervolgens een verwijzing gevraagd naar een ander ziekenhuis. De orthopedisch chirurg aldaar liet een CT-scan van de linker elleboog maken en gaf aan dat de breuken in de linker elleboog al bijna waren genezen en er hierdoor een scheefstand in de linker elleboog was ontstaan. De enige optie die nu nog restte, was een gedeeltelijke prothese plaatsen.

Verlies van arbeidsvermogen

Ten tijde van het ongeval verrichtte betrokkene feitelijk geen loonvormende arbeid, terwijl zij toen het ongeval nog niet was gebeurd van plan was om in het jaar na het ongeval als helpende in de zorg te gaan werken, dat zij tot aan haar pensioen circa 32 uur per week in de zorg had willen blijven werken en dat zij zich hierop ten tijde van het ongeval in haar nieuwe woonomgeving al serieus aan het oriënteren was nadat zij hiervoor een beroepsopleiding had gevolgd en met succes afgerond.

Ze wílde niet alleen gaan werken in het jaar na het ongeval, zij had daar ook een valide reden voor. Haar man was namelijk volledig arbeidsongeschikt geworden en financieel aangewezen op een WIA-uitkering, waardoor het gezamenlijke inkomen van de vrouw en haar man aanzienlijk was geslonken. Het echtpaar bewoonde een eigen woning en de man kon deze woning vanwege zijn knieletsel zelf niet langer onderhouden en moest dus alles uitbesteden. Bovendien waren er al vóór het ongeval plannen gemaakt om het huis te gaan verbouwen.

Kortom, betrokkene was vóór het ongeval vást van plan om te gaan werken om extra inkomen voor haar en haar man te genereren. Door het haar overkomen ongeval viel dit plan compleet in duigen.

Met ongeval kon het slachtoffer hoogstens in staat worden geacht om nog maar 12 uur per week te werken, verdeeld over drie dagdelen per week en met steeds een vrije dag ertussen, dus op maan-, woens- en vrijdagen. Mevrouw was ter regeling bereid om tot aan haar pensioenleeftijd van 12 uur per week werken als helpende in de zorg uit te blijven gaan. De aansprakelijke verzekeraar vond dat mevrouw ten tijde van het ongeval louter de intentie had om te gaan werken, zonder dat er al concrete stappen c.q. plannen waren. De verzekeraar achtte ‘niet geheel aannemelijk’ dat ze zonder ongeval 32 uur per week zou zijn gaan werken. Bovendien zouden eerdere schouderklachten dit volgens de tegenpartij ook onwaarschijnlijk maken.

De tegenpartij achtte het slachtoffer daarentegen met ongeval wél in staat om 12 uur per week te werken en zag daarmee klaarblijkelijk helemaal geen verlies van arbeids-vermogen bij het slachtoffer. Want louter ter pragmatische regeling bood zij hiervoor een bedrag van slechts EUR 15.000,- aan. Dit pragmatisch regelingsvoorstel van de verzekeraar werd niet aanvaard. Kern van haar reactie was dat het slachtoffer vond dat zij volstrekt plausibele redenen had (opgegeven) om het zonder ongeval door haar in de zorg gaan werken méér dan aannemelijk te maken. Waarom zou ze er anders voor hebben gekozen om voor eigen rekening een opleiding in de zorg te gaan volgen en deze opleiding met succes hebben afgerond, als zij niet ook serieuze plannen zou hebben gehad om in de zorg te gaan werken. En dat alles echt niet voor maar twaalf uur per week, want dit zou financieel veel te weinig zoden aan de dijk hebben gezet voor haarzelf en haar man. In de zorg bestaat bovendien een enorm personeelstekort, dus zou het haar ongetwijfeld zijn gelukt om zonder ongeval als helpende in de zorg aan de slag te komen.

De gemeente heeft mevrouw de mogelijkheid ontnomen om haar plannen te verwezenlijken.

Het ging om deze reden derhalve niet aan dat de gemeente c.q. haar verzekeraar van de vrouw verlangde dat zij moest bewijzen dat zij zonder ongeval 32 uur zou zijn gaan werken. Dit bewijs in eigenlijke zin kan ze vanzelfsprekend niet leveren. Gelet op het feit dat de gemeente haar de mogelijkheid heeft ontnomen om haar plannen om in de zorg te gaan werken te verwezenlijken, is het voldoende dat ze aannemelijk maakt dat zij zonder ongeval 32 uur zou zijn gaan werken, wat in dat kader ‘redelijkerwijs te verwachten is’.

Regeling

De aansprakelijke tegenpartij bleef refereren aan vroegere niet aan het ongeval te relateren schouderklachten van het slachtoffer, wat van de kant van het slachtoffer snel als irrelevant kon worden afgedaan gelet op de uitkomst van het meerzijdig orthopedisch expertiseonderzoek waarbij geen schouder-klachten meer werden vastgesteld. Vervolgens achtte de verzekeraar de door mevrouw genoemde motieven om te gaan werken op zich redelijk, maar vond het zonder ongeval door haar gedurende 32 uur per week werken daarentegen niet aannemelijk.

Met andere woorden, dát ze zonder ongeval weer zou zijn gaan werken vond de verzekeraar op zich wel voldoende plausibel, maar niet dat dit gedurende 32 uur per week zou zijn gebeurd.

De verzekeraar bood betrokkene namens de gemeente een lumpsum van EUR 100.000,- aan om de zaak ‘pragmatisch’ te regelen. Ook hier ging mevrouw niet mee akkoord. Uiteindelijk wist LetselPro deze letselschadezaak tot volle tevredenheid van het slachtoffer te regelen met de aansprakelijke verzekeraar voor een bedrag van EUR 250.000,- als vergoeding.

Doe de letselschadetest!